Gebouw en gedrag gaan altijd samen

Joren van Dijk haalde zijn master psychologie in 2010 en specialiseerde zich op het gebied van arbeid en organisatie. Nadat hij maandenlang hele dagen op een stoeltje zat te turen naar een scherm en zich steeds minder lekker begon te voelen, vroeg hij zich af waarom er zo weinig aandacht was voor de effecten van de omgeving op de beleving en het gedrag van gebruikers. Een omgevingspsycholoog was geboren!

Foto’s: Martine Sprangers Fotografie

Het gesprek met Joren vindt plaats in de voormalige Koningin Beatrix school in de Schilderswijk in Den Haag: “Een prachtig gebouw op een bijzondere plek, maar met een slecht binnenklimaat en in de hallen een beroerde akoestiek. Zo zijn er veel voorbeelden in Nederland te vinden.” Toch is het aangenaam toeven in de voormalige kantine met hoge ramen en een verlate herfstzon. Joren vertelt: “Toen ik VU-onderzoeker Karin Dijkstra tegenkwam en ik meer kwam te weten over het effect van healing environments was ik verkocht. Zij introduceerde mij in de wereld van de omgevingspsychologie. Na een aantal jaren begon ik met mijn blog OmgevingsPsycholoog.nl. Inmiddels werk ik samen Elmer Verhaak, Max Weghorst & Wouter Tooren aan een wereld waarin de bebouwde omgeving beter wordt afgestemd op de psychologische behoeftes van de eindgebruiker. Dat doen we door gebruik te maken van wetenschappelijke methoden en kennis over de relatie tussen mens en de fysieke omgeving. Bij steeds meer projecten loopt een psycholoog of socioloog mee. Dat is deels te verklaren omdat er meer participatie en inspraak is en gebruikers beter in staat zijn hun behoeften te communiceren. Economisch gezien is het ook gek als je er geen rekening mee houdt, want slecht vastgoed kost geld. Vroeger werd er ook wel in gebruikers geïnvesteerd, maar dan achteraf, bij vandalisme of onveilige situaties. Wij zijn de advocaat van de gebruiker en behartigen in het hele proces dat specifieke belang.”

TRENDS IN OMGEVINGEN
“Wat voor een gebouw geldt, geldt ook voor het gebied. Mensen hebben behoefte aan een menselijke maatvoering met voldoende differentiatie en onderscheid. Je ziet dus nu dat de overheid bestemmingen minder vastlegt, zodat je lokaal meer op maat kunt invullen. Als gevolg daarvan zie je in wijken verschillende typen woningen ontstaan voor verschillende typen mensen in hun verschillende levensfasen. Alleenstaand, net samenwonend, stellen, ouders zonder kinderen en ouderen. Daardoor wordt een wijk aantrekkelijk. Het blijkt dat mensen graag bij mensen willen wonen waarmee ze zichzelf associëren. Als je technologische ontwikkelingen aan de interactie in wijken koppelt kun je een mooie uitwisseling tussen bewoners en hun behoeften krijgen, zodat een wijk gaat werken en als samenleving positief beleefd wordt. Zelfsturende teams fungeren dan bijvoorbeeld als facilitator.”

Lees verder onder de foto

COMMUNICATIEKLOOF
“We moeten oppassen voor de valkuil van de communicatiekloof, omdat de opdrachtgever van een nieuwbouw of renovatie doorgaans goede lijntjes heeft met de architect en de aannemer. Wetgeving bevordert en kadert die relatie ook. Wij als onderzoekers zijn juist geïnteresseerd in het gedrag en beleving van de gebruiker, omdat de gebruiker er een belang bij heeft dat er iemand geïnteresseerd in is. Dan heb je het over het gedrag en de beleving van gebouwen en ruimten. Vervolgens hebben de opdrachtgever en de architect slechte of geen lijntjes met de gebruiker en de onderzoeker. Dat vinden wij jammer, want juist de ontwerpkeuzen in het proces hebben gevolgen voor het gedrag van mensen. De beslissers zijn vaak kleine groepen mensen die geen of relatief weinig gebruik van het gebouw maken in verhouding tot vele generaties gebruikers. Sommige gebouwen worden ontwikkeld met de gedachte dat gebruikers zich moeten aanpassen aan het gebouw. De ontwerpgedachte is dan belangrijker dan de behoeftes van de eindgebruiker. Als dat de keuze is, prima, maar sta er dan niet gek van te kijken dat er achteraf klachten ontstaan als het gebouw toch niet goed functioneert. Soms gaat het om prestigegebouwen, die vooral moeten imponeren. Een gebouw kan ook een beleggingsobject zijn. Maar ook als je het economisch bekijkt vormen de mensen het grootste kapitaal van de organisatie. De extra kosten van uitval, tussentijdse aanpassingen en een gebrek aan motivatie of klachten over het geluid en te weinig licht kun je voorkomen door eerder na te denken over het effect op de gebruiker.”

GEVOLGEN IN KAART BRENGEN
“Als je kijkt naar de rol van een ontwerper en onderzoeker is de rol van de laatste aan het begin van het proces groot. Je moet je vooraf een beeld vormen van de behoeften van de eindgebruiker in relatie tot ruimtelijke ingrepen. Als het ambitieniveau hoog is op gedrag en belevingsniveau moet er voldoende geld zijn om die ambitie waar te maken. Daarom wil je de gevolgen van de keuzen vooraf in kaart brengen door ze goed af te stemmen op het gedrag, de beleving en wensen van gebruikers. Daarnaast zijn beschikbare data over gebruik en beleving ontzettend belangrijk in het ontwerpproces. Wanneer wij op tijd betrokken worden maken we de consequenties van ontwerpkeuzen inzichtelijk en lossen eventuele communicatieproblemen op een natuurlijke manier op. Bovendien doe je kleine investeringen aan de voorkant van het proces om later grote kosten te besparen. Dat betekent concreet dat we soms namens de eindgebruikers meedoen en soms het ontwerp- en bouwproces faciliteren. In veel bouwprocessen loopt dit goed, maar soms zijn de omstandigheden lastig, omdat er veel van de architect en overige partijen gevraagd wordt. Het accent ligt dan op duurzaamheid, het geld, de locatie of de gebruikte materialen en installaties. De beleving is maar één van de dingen, maar een gebouw is er omdat het gebruikt en beleefd gaat worden. Voor mij is het onrecht als het belang van eindgebruikers onvoldoende in het bouwproces wordt betrokken. Eén van onze rollen is om te kijken wat realistisch is. Daarom loont het ook bij het bouwen van een grote school van 16 miljoen euro een mockup of een 3D simulatie te maken. Hoe goed functioneert het nieuwe ontwerp van een gedeelde ruimte waarin 3 klassen tegelijk les krijgen? Dit kun je testen. De techniek van virtual reality biedt veel mogelijkheden.”

Lees verder onder de foto

PROGRAMMA VAN EISEN
“We proberen meestal de lijst met eisen te vereenvoudigen, zodat er vooraf inzicht in de belangrijkste gebruikersbehoeften ontstaat. Juist voor het onderwijs is dat belangrijk; kijk naar de cognitieve ergonomie; de hoogte van stoelen, de verlichting. Leren op zich is niet het enige doel; het is een sociaal verkeer. Bij inspanning hoort ontspanning. Je maakt er vrienden, mensen worden er gepest. Gedrag en beleving in een school hebben meer lagen dan leren alleen. Wij creëren een overzicht welk gedrag en beleving belangrijk is en welke ruimtelijke factoren daarop van invloed zijn. We weten dat uitzicht op groen heel belangrijk is; het zorgt ervoor dat je ontspant. Kijken naar de natuur zorgt voor effortless attention, moeiteloze aandacht waardoor je hersens weer opgeladen raken. Belangrijk bij scholen is het wegnemen van onnodige stressoren, zoals crowding effecten, waarbij te veel mensen stress kan veroorzaken. Je ziet vaak één ingang waar alle kinderen doorheen gaan. Dan begin je de dag al door het stressniveau omhoog te brengen. Hetzelfde geldt voor gangen; te smalle gangen betekent dat je kinderen op elkaar gaat duwen en naar buiten werkt. Kun je de ruimten anders inrichten, zodat de verplaatsingen of kruisingen van verkeersstromen minimaal zijn. Veel onderzoek laat zien dat bij een bepaalde drempelwaarde van 60 tot 80% mensen al een andere ruimte gaan zoeken. Als mensen een omgeving als te vol en te druk ervaren gaan ze op zoek naar een alternatief.”

De ruimte staat in relatie tot de mensen en kent verschillende variabelen, zoals identiteit; past het imago bij mij, ben ik trots op de school of dit gebouw. Stimulering betekent dat mensen behoefte hebben aan een optimaal prikkelniveau. Dat geldt ook voor akoestische privacy; akoestiek kan net zoveel impact hebben als het plaatje van een mooi gebouw. Zorg dat mensen de keuzevrijheid hebben om afhankelijk van de behoefte voor een andere ruimte te kunnen kiezen. Verder speelt het aspect hinder in termen van overlast een belangrijke rol; heb je last van de zon, kun je niet schuilen, is er te veel geluid of sprake van stank? Relatie met de natuur draagt bij aan een speelse omgeving, is belangrijk voor de visuele kwaliteit en vergroot de diversiteit. Daarnaast is sociabiliteit van belang; is een ruimte kindvriendelijk, zijn er voldoende voorzieningen aanwezig en stimuleert de ruimte spontane interacties? Controle gaat over wat in mijn omgeving gebeurt en of ik daar in mijn handelen invloed op kan uitoefenen. Privacy ligt in het verlengde ervan. Heb ik de mogelijkheid iemand op te zoeken en mezelf af te zonderen als ik dat wil. Zonering gaat over het herkenbaar markeren van specifieke functies. Dit kan gaan over privacy zones, maar kan ook gaan over type gebruik van een ruimte. Dat raakt bijvoorbeeld het denken over stilteruimtes en publieke ruimten. Oriëntatie gaat over weet ik waar ik me bevind en kan ik de weg vinden? De vorm van een gebouw speelt daar een belangrijke rol in; wat is de structuur, hoe lopen de zichtlijnen en is er sprake van differentiatie? Daar hoort ook de bebording bij, zodat je weet waar je bent en waar je moet zijn. Het begrip veiligheid heeft twee aspecten; de fysieke en de ervaren sociale veiligheid. Voel ik me veilig in een ruimte? Daar hoort ook de aantrekkelijkheid van een ruimte bij, of hij goed onderhouden is en voldoende faciliterend. Omgevingen kunnen een bepaalde norm induceren. Je wilt dat verschillende ruimten met verschillende functies tot een bepaald gedrag leiden, zoals in kerken, musea of bibliotheken, waar rust en stilte de norm zijn. Het gevaar van de multifunctionele ruimten is dat mensen niet meer herkennen waar ze zijn. Het is kosten efficiënt handig, maar het is soms wenselijker om een ruimte voor een specifieke doelgroep of activiteit in te richten.”

Kijk voor meer informatie op omgevingspsycholoog.nl/joren-van-dijk.